Chapter 3 Home Next Chapter Previous Chapter
      3    

 

 
  1.pH en proton concentratie
2.Buffers
3.Buffer capaciteit en de effecten op de pH
    
 
  Deel 1. pH en proton concentratie
De pH is een maat voor de hoeveelheid waterstof ionen (H+) in een oplossing: dit beïnvloedt de oplosbaarheid van veel stoffen en de activiteit van veel biologische systemen, van individuele moleculen tot hele organismen. Het is niet raar als je verwacht dat een waterige oplossing losse H+ ionen (protonen) bevat, maar dit is niet het geval. De protonen bestaan in hun gehydrateerde vorm, als H3O+-ionen (hydronium). De proton concentratie van een waterige oplossing [H+] wordt door veel factoren beïnvloedt:
 

  • Ionisatie (of dissociatie) van water, waardoor protonen (H+) en hydroxyl-ionen (OH-) in gelijke hoeveelheden vrij worden gemaakt, volgens de volgende reversibele relatie:
    H2O     H+ + OH-   [3.1]

  • Dissociatie van zuren, volgens de volgende vergelijking:

    H-A      H+ + A-      [3.2]
    waarin H-A het zuur is en A- de overeenkomstige geconjugeerde base. Door de dissociatie van zuur in water zal de hoeveelheid protonen toenemen, waardoor het aantal hydroxyl ionen (OH-) daalt door omzetting in water (zie vergelijking[3.1])

  • Dissociatie van basen (alkali), volgens de vergelijking:
    X-OH   X+ + OH-   [3.3]
    waarin X-OH de ongedissocieerde base voorstelt. Omdat de dissociatie van water reversibel is (vergelijking [3.1]), zal in een waterige oplossing de productie van hydroxyl ionen (OH-) dienen om de protonen op te vangen waardoor de proton concentratie daalt.
 

 
 Veel verbindingen gedragen zich als zuur of base: degene die volledig geïoniseerd worden in oplossing worden meestal sterke zuren of basen genoemd, terwijl zwakke zuren en basen maar licht worden geïoniseerd in oplossing.
  In een waterige oplossing zijn de meeste water moleculen niet geïoniseerd. In feite is de mate van ionisatie van puur water constant bij elke temperatuur en wordt meestal
uitgedrukt in termen van het ion produkt (of ionisatieconstante) van water, Kw:

Kw = [H+][OH-][3.4]

waarin [H+] en [OH-] de mol concentratie (mol · L-1) weergeven van protonen en hydroxyl ionen in oplossing. Bij een temperatuur van 25 ºC is het ion produkt van zuiver water 10-14 mol2 · L-2. Dit betekent dat de concentratie van protonen in oplossing 10-7 mol · L-1 is, met eenzelfde concentratie hydroxyl ionen (zie [3.4]). Aangezien deze waarden erg laag zijn, is het handiger om de pH schaal te gebruiken:

pH = -log10[H+][3.5]

waarin [H+] de proton activiteit (= de effectieve concentratie) is.

 
 
  Voorbeeld: menselijk bloed plasma heeft een H+ concentratie van ongeveer
0.4 · 10-7 mol·L-1 (= 10-7.4 mol/L), wat een pH geeft van 7.4
 
 

  De waarde waarbij een gelijke hoeveelheid H+ en OH- ionen aanwezig is wordt 'neutraal' genoemd: bij een temperatuur van 25 ºC is de pH van puur neutraal water 7.0. Bij deze temperatuur zijn pH waarden beneden de 7.0 zuur en boven de 7.0 basisch. Echter, de pH van een neutrale oplossing verandert met de temperatuur, door de verhoogde dissociatie van water bij een toenemende temperatuur. Wanneer de pH van een oplossing wordt gemeten en wanneer je je resultaten gaat interpreteren moet hier dus rekening mee gehouden worden.
  Let op!: de pH is een logaritmische schaal, niet lineair: een oplossing met een pH van 3.0 is niet twee keer zo zuur als een oplossing met pH 6.0, maar duizend keer zo zuur (bevat dus 1000 keer zoveel H+ ionen).


Hieronder staan een aantal oefenvragen. Geef de antwoorden in 1 decimaal nauwkeurig wanneer niet anders vermeld staat. Let hierbij op de afronding. vb: 10.78 wordt afgerond naar 10.8 (gebruik de Angelsaksische decimaalnotatie met een punt, dus geen 10,8). Omdat machten van 10 moeilijk te typen zijn, gebruiken we hiervoor de volgende notatie: 4.7 10e-9 (= 4.7 · 10-9).
Let overal goed op de eenheden, bv 1.0 ml = 1.0 · 10-3 L

 
 

VRAAG 1:

Wat is de pH van een oplossing met een concentratie van 5 · 10-9 mol·L-1 protonen?

VRAAG 2:

Wat is de concentratie protonen in een oplossing met pH 4.5? Geef het antwoord in 1 decimaal op de volgende manier: 5.0 10e-9:

VRAAG 3:

Wat is het verschil in proton-concentratie van oplossing A (pH = 8.3) en oplossing B
(pH = 7.8)? Geef het antwoord in 1 decimaal op de volgende manier: 5.0 10e-9:

VRAAG 4:

Wat is het pH verschil van oplossing A en B: oplossing A bevat 2.8 · 10-10 mol·L-1 protonen en oplossing B 8.9 · 10-5 mol·L-1 protonen?

 

 

Deel 2. Buffers
  Soms is het handiger dat je de pH ook kan controleren i.p.v. alleen maar meten, zoals bv in een groei medium voor cellen. Eigenlijk zou je bij elk experiment moeten overwegen om de pH te controleren, of het nu gaat om gehele organismen, geïsoleerde cellen, sub-cellulaire culturen of biomoleculen. Het gebruik van een buffer oplossing is één van de meest effectieve manieren om de pH te controleren.

Definitie: Buffer oplossing - een oplossing die een verandering in H+ concentratie (pH) door een zuur of base kan tegengaan.

  Een buffer oplossing is meestal een mengsel van een zwak zuur en zijn geconjugeerde base. Een stijging in protonen wordt geneutraliseerd door de anionische base terwijl een daling in protonen, bv door toevoeging van hydroxyl ionen, wordt geneutraliseerd door dissociatie van het zuur (zie vergelijking [3.2]); dus het geconjugeerde paar werkt als een 'buffer' op pH veranderingen. De weerstand van veel biologische vloeistoffen tegen pH veranderingen wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van cellulaire bestanddelen die als buffer werken, zoals eiwitten die een groot aantal zwakke zure en base groepen aan hun aminozuurketen hebben zitten.

                       


Deel 3. Buffercapaciteit en de effecten op de pH
  
De mate van resistentie tegen de pH veranderingen wordt de buffer capaciteit van een oplossing genoemd. De buffer capaciteit wordt experimenteel gemeten bij een bepaalde pH door titratie tegen een sterk zuur of base: De resulterende curve zal sterk sigmoïdaal zijn, met een vlak waar de buffer capaciteit het grootst is (zie figuur 3.1).

Figuur 3.1. Theoretische pH titratie curve van een buffer oplossing. De pH verandering is het laagst & de buffercapaciteit is het hoogst bij de pKz van de bufferoplossing.

Het middenpunt van het vlak geeft de pH-waarde aan waar evenveel zuur als geconjugeerde base aanwezig is, dit punt wordt weergegeven met het symbool pKz, wat de negatieve logaritme van de zuur constante, Kz, voorstelt waarvoor geldt:

                            [3.6] vergelijk met [3.2]

Door deze vergelijking [3.6] te om te zetten en de negatieve logaritme te nemen, krijgen we:

 pH  =  pKz  +  log  10    [3.7]
  Deze relatie is bekend als de Henderson-Hasselbalch vergelijking en het laat zien dat de pH gelijk zal zijn aan de pKz als de verhouding van de geconjugeerde base en het zuur overeenkomstig is, want dan is het laatste deel van de vergelijking ([3.7]) nul. Hierdoor is de pKz van een buffer oplossing een belangrijke factor bij bepaling van de buffercapaciteit bij een bepaalde pH. In practische termen betekent dit dat een buffer oplossing het meest effectief werkt bij pH waarden rond de pKz.
 
Kiezen van de juiste buffer oplossing
Wanneer je een buffer oplossing gaat selecteren, moet je beseffen dat er bepaalde beperkingen aan het gebruik zitten. Citroenzuur en fosfaat buffers vormen gemakkelijk onoplosbare complexen met divalente cationen, terwijl fosfaat ook kan dienen als substraat, activator of inhibitor van bepaalde enzymen. Beide buffers bevatten bepaalde biologische significante hoeveelheden cationen, zoals Na+ of K+. TRIS is vaak toxisch voor biologische systemen: door zijn hoge vet oplosbaarheid kan het membranen penetreren waardoor het elektron transport in volledige cellen en geïsoleerde organellen kan worden ontkoppeld.
Bepaal dus van te voren welke buffer je het beste kunt gebruiken.


Voorbeeld berekening 1. pH berekening van een zuur.
Bereken de pH van een 0.20 M HCN oplossing. De pKz is 9.31.

Methode. Het is altijd goed om te beginnen met het opschrijven van de chemische vergelijking en de vergelijking van de zuur constante.

Antwoord. Het evenwicht is als volgt:

 HCN + H2O        H3O+ + CN- 

Aangezien de activiteit van de twee typen ionen gelijk is, is [CN-] = [H3O+]. Bij dit zwakke zuur kunnen we bovendien de verandering in [HCN] door dissociatie verwaarlozen.We herschikken de vergelijking als volgt:


[H3O+] =



Door het logaritme te nemen en het teken om te zetten verkrijgen we de volgende vergelijking:

 pH = 1/2 pKz - 1/2 log ([HCN])
 = 1/2 × 9.31 - 1/2 log 0.20 = 5.0

 


Voorbeeld berekening 2. pH berekening van een buffer oplossing.
Bereken de pH van een buffer oplossing die 0.100 mol·L-1 KH2PO4 en 0.200 mol·L-1 K2HPO4 bevat. De pKz2 van H3PO4 is 7.21.

Methode. De pH van een oplossing van een zwak zuur en zijn zout kan berekent worden aan de hand van de Henderson-Hasselbalch vergelijking. Om dit te doen moeten we eerst het zuur HA en zijn geconjugeerde base A- identificeren.

Antwoord. In dit voorbeeld is het zuur het anion H2PO4- en zijn geconjugeerde base het anion HPO42-:

 H2PO4- + H2O H3O+ + HPO42-

Hier is dus de pKz2 van H3PO4 voor nodig. Dan wordt de vergelijking ([3.7]) met A- = 0.200 mol L-1 en HA = 0.100 mol·L-1 als volgt:

   pH = 7.21 - log = 6.91
   
  Hieronder staan een aantal oefenvragen.

 

VRAAG 5:

De pKz van een zuur HA is 3.8. Een oplossing van dit zuur bevat behalve gedissociëerd zuur nog 10 mM HA (dwz. ongesplitst zuur). Wat is de pH van deze oplossing ?

VRAAG 6:

H2CO3 dissociëert in water volgens
                 Kz1                           Kz2
H2CO3        H+ + HCO3-      2H+ + CO32-

met pKz1=3.8 ; pKz2=10.25. Wat is de pH van een waterige oplossing die in evenwicht een concentratie van 30 mmol·L-1 H2CO3 bevat ?

VRAAG 7:

De interne pH van een spiercel is 7.2. Een belangrijke cellulaire buffer is fosfaat. Fosforzuur (H3PO4) kan dissociëren volgens:
               Kz1                           Kz2                             Kz3
H3PO4      H+ + H2PO4-    2H+ + HPO42-      3H+ + PO43-

met pKz1=2.1; pKz2=7.2; pKz3=12.7.

a) Wat is de [H2PO4-]/[HPO42-] verhouding in de cel
Via een protonenpomp in de plasmamembraan kunnen H+ ionen vanuit de bloedbaan in de cel gepompt worden.
b) Wat is de concentratie H+ ionen in de cel op het moment dat er zoveel naar binnen gepompt is dat de cellulaire pH is gedaald tot 6.2 ? Geef het antwoord in de volgende vorm: 1.2 10e-8.

VRAAG 8:
Je hebt tot je beschikking 0.1 M oplossingen van NaOH, H2SO4, azijnzuur (HA;pKz=4.8), lactaat (HL; pKz=3.8), fosforzuur (HP; pKz=7.2), en ammoniumchloride (NH4Cl; pKz=10.3), waarbij A-, L- en P- staan voor de betreffende zuurresten.

a) Welke twee van de genoemde oplossingen kun je het beste mengen om een bufferoplossing van pH=8.2 te maken ?
NaOH en azijnzuur
NaOH en lactaat
NaOH en fosforzuur
NaOH en Ammoniumchloride
H2SO4 en azijnzuur
H2SO4 en lactaat
H2SO4 en fosforzuur
H2SO4 en Ammoniumchloride
Azijnzuur en ammoniumchloride
Foforzuur en ammoniumchloride
b) Hoeveel ml van ieder van deze twee oplossingen moet je mengen om 100 ml van deze bufferoplossing van pH 8.2 te maken ? Hierbij wordt geen extra water toegevoegd.
1e oplossing:


2e oplossing:




   
Chapter 3 Home Next Chapter Previous Chapter